Therapie, Supervisie & Training

Informatie

 Traditioneel zijn de terreinen van de gedwongen jeugdhulpverlening en vrijwillige jeugdhulpverlening in Nederland nogal sterk van elkaar gescheiden. Dat heeft zo zijn nadelen, bijvoorbeeld onbekendheid met elkaars werkwijze en een groot verlies van tijd en informatie wanneer er vanuit het ene terrein aan het andere terrein overgedragen moet worden. Deze nadelen vormden in het eerste decennium van de 21e eeuw de achtergrond voor het onderbrengen van de beide vormen van hulp aan jeugdigen en hun gezinnen bij één organisatie. De Bureaus Jeugdzorg voerden gedurende ca. tien jaren zowel taken in het kader van de jeugdbescherming als taken in het kader van de vrijwillige jeugdzorg uit.

 

Natuurlijk zaten daar ook nadelen aan. Zo was een belangrijk nadeel het gegeven dat de vrijwillige jeugdzorg nogal leed onder het imago van de gedwongen jeugdzorg. Bij cliënten ontstond de gedachte aan een fuik (je komt met een eenvoudige opvoedvraag en vervolgens plaatst men je kind tegen je zin uit huis) en de media wilden maar niet snappen dat Bureau Jeugdzorg over het grootste deel van haar cliënten geen enkele zeggenschap had.

 

Sinds de invoering van de nieuwe jeugdwet in 2015 heeft men om die reden de twee terreinen weer bij verschillende organisaties ondergebracht. De vrijwillige jeugdhulpverlening bij de wijkteams – of welke andere benaming deze lokaal ook hebben – en de jeugdbescherming bij de – wonderlijk gekozen naam – gecertificeerde instelling. Daarmee zijn de oude nadelen weer terug, maar blijkbaar vonden we die minder ernstig dan de nieuwe. Verandering niet gelukt, voortschrijdend inzicht, kan gebeuren.

 

In een streven echter om een deel van die oude nadelen toch op te heffen – van harte gesteund door de managers van de voormalige Bureaus Jeugdzorg die een flink deel van hun werkzaamheden zagen verdwijnen – heeft men in veel gemeenten er voor gekozen dat de gecertificeerde instelling ook mag werken zonder dat er een maatregel tot ondertoezichtstelling is. Dit werken zonder mandaat van de kinderrechter noemt men ‘drang’, op sommige plekken hoor ik reeds de term ‘werken in drangkader’. Deze terminologie suggereert dat er enige wettelijke basis is om zich met de opvoeding en verzorging van kinderen van andere mensen te bemoeien. Dit is echter geenszins het geval. Het staat iedere ouder met gezag vrij de ‘drangmedewerker’ zonder verdere uitleg de deur te wijzen. Maar dat weet niet iedere ouder en de media gaan het bij een onverhoopt incident ook niet snappen. Het schept dus onduidelijkheid over het recht om in te grijpen in het gezag van ouders, een slechte zaak.

 

Naast dit ontstaan van deze onduidelijkheid ondermijnt ‘drang’ naar mijn inzicht ook het werk van de gecertificeerde instelling wanneer die naderhand alsnog in het kader van de ondertoezichtstelling, dus met mandaat van kinderrechter, aan de slag moet. De ouders zien dan dezelfde instelling en veelal dezelfde werker opnieuw verschijnen, wat de indruk van een doorgaande lijn wekt. Het momentum, ‘nu is er een streep gepasseerd, de samenleving legt u bij monde van de rechter op dat zij zich met de opvoeding en verzorging van uw kind gaat bemoeien omdat zij daar ernstige zorgen over heeft‘ is daarmee verloren. Zo’n momentum is een ritueel: Er na is niet meer hetzelfde als er voor. Mits goed toegepast, heeft zo’n ritueel een krachtige werking. En omdat de gezinsvoogd al niet over heel veel middelen beschikt om zijn invloed te laten gelden is het nogal zonde een belangrijk instrument verloren te laten gaan.

 

Afschaffen dus maar die drang!

Over een paar dagen is het precies twee jaar geleden dat de nieuwe Jeugdwet is ingevoerd. De Jeugdwet moest oplossingen bieden voor de gebreken die het jeugdzorgstelsel kende. Gebreken die het gevolg waren van de Wet de Jeugdzorg die in 2005 was ingevoerd. Of althans van de uitwerking daarvan. De Wet op de Jeugdzorg die de gebreken in het stelsel na de invoering van de Wet op de Jeugdhulpverlening uit 1989 moest helpen herstellen. Of althans iets aan de uitwerking daarvan moest doen. De Wet op de Jeugdhulpverlening die ingevoerd werd om de gebreken … afijn, u snapt het.

Nu begrijpt iedereen dat je zoiets ingewikkelds als de hulpverlening aan jeugdigen en hun ouders bij tijd en wijle kritisch tegen het licht moet houden en moet bijstellen. En er viel zeker wel wat bij te stellen aan het jeugdzorgstelsel waarvan de Bureaus Jeugdzorg vanaf het begin van de eeuw de kern vormden.

Twee belangrijke problemen die in de laatste jaren voorafgaand aan de invoering van de nieuwe Jeugdwet werden geconstateerd, waren een toename in de vraag naar dure vormen van jeugdzorg en het feit dat de Bureaus Jeugdzorg waren uitgegroeid tot nogal bureaucratische organisaties. Beide problemen waren naar mijn overtuiging vooral gevolg van het aansturen van de overheid en niet van de Wet op de Jeugdzorg zelf. Door enerzijds al heel snel de korte en middellange ambulante vormen van zorg uit de Bureaus Jeugdzorg weg te halen en anderzijds steeds meer in te zetten op een Bureau dat zowel zeer vraaggericht moest werken als alle risico’s op het missen van een bedreigende opvoedingssituatie moest voorkomen, werden de Bureaus Jeugdzorg als vanzelf de organisaties die het mikpunt van alle mogelijke kritiek werden.

Het spreekt voor zich dat een Bureau Jeugdzorg dat zelf geen hulp mag verlenen, maar wel vraaggericht moet werken al snel tot een orgaan wordt dat voor veel vragen indicaties afgeeft en daarmee relatief specialistische en dure zorg in het stelsel trekt. Tegelijkertijd slankt zij ook zelf niet af tot een orgaan met maar een beperkt aantal medewerkers omdat zij vanuit het veld en vanuit de overheid wordt gezien als de instantie die in de gaten houdt dat alle kinderen in Nederland zich veilig kunnen ontwikkelen. Dat leidt uiteraard tot een op onderzoek en beheersing gerichte organisatie en daarvoor zijn heel wat mensen en middelen nodig.

De oplossing was tweeledig. Enerzijds, aan de Bureaus Jeugdzorg had de taak om zelf kortdurende en middellange ambulante hulp te geven toegekend moeten worden. Anderzijds, er moet in de jeugdzorg een keuze gemaakt worden: of er wordt vraaggericht gewerkt (met het risico dat er zaken over het hoofd worden gezien), of er wordt gekoerst op onderzoek en beheersing (met als risico dat er aan hulp verlenen niet wordt toegekomen). Desnoods kiest men voor het midden (met afgewogen risico’s aan beide kanten). Maar allebei tegelijk, dat kan niet.

Dat laatste is echter helaas wel wat ik twee jaar na de invoering van de nieuwe Jeugdwet zie gebeuren. Naast het feit dat de invoering met een geheel nieuwe stelselwijziging en daarmee verspilling van kennis, motivatie en middelen gepaard is gegaan (Ik hoor het de managers en de wethouders nog zeggen: “Niet alleen transitie, maar óók transformatie”. Natuurlijk want als we toch veranderen, waarom zouden we het dan klein en beheersbaar houden …?), vormt de Jeugdwet nu juist geen antwoord op de twee genoemde problemen. Ik zie zowel bij de wijkteams en sociale teams als bij de jeugdbescherming opnieuw de tendens om ondanks de beleden nadruk op ‘eigen kracht’ van de cliënt, vooral te willen beheersen en risico’s afdekken. Terwijl er tegelijkertijd een enorme terughoudendheid is om daadwerkelijk hulp te verlenen. De woorden regie, coördinatie, drang en melding kom ik veel tegen in het taalgebruik van de regieverantwoordelijken, wijkcoördinatoren, drangmedewerkers en meldpuntfunctionarissen. Empathie, luisteren, helpen, troost, meelopen en bemoedigen hoor ik veel minder. Terwijl dat hetgeen is wat die kinderen en hun ouders zo hard nodig hebben. Met of zonder nieuwe Jeugdwet.